Leverresectie

Een leverresectie (hepatectomie) is een ingreep waarbij we een deel van de lever verwijderen. De lever heeft als eigenschap om terug aan te groeien tot min of meer het oorspronkelijk volume.

Waarom wordt een leverresectie (hepatectomie) uitgevoerd?

Een leverresectie zal meestal uitgevoerd worden om tumoren of cysten van de lever te verwijderen. Tijdens eenzelfde ingreep kan op verschillende plaatsen in de lever een stuk verwijderd worden. De keuze hiervoor is afhankelijk van het aantal en de ligging van de levertumoren of de levercysten.

Welke voorwaarden moeten voldaan zijn voor een leverresectie (hepatectomie)?

Om een leverresectie te kunnen uitvoeren, moet het resterende deel van de lever (de leverrest) voldoen aan een aantal criteria:

  • De leverrest moet goed doorbloed zijn en een goede galafvoer hebben.
  • De leverrest moet minimaal 30 % van het oorspronkelijk levervolume zijn.
  • De leverrest moet nog voldoende werken (geen te grote leververvetting of leverschade door chemotherapie of levercirrose).

Daarom worden voor de ingreep verschillende onderzoeken uitgevoerd:

  • Bloedname en mebrofeninescan (nucleaire scan van de lever): om de leverfunctie in te schatten.
  • Echografie van de lever: om de leververvetting in te schatten.
  • MRI of CT-scan: om de plaats en grootte van de tumor of cyste in te schatten en het te verwijderen volume lever juist te meten.

Als de leverrest onvoldoende blijkt, kunnen bijkomende onderzoeken of voorafgaandelijk behandelingen noodzakelijk zijn. Zo kan chemotherapie tumoren eerst verkleinen zodat bij een resectie meer lever kan gespaard worden. De chirurg kan ook kiezen om de toekomstige restlever eerst gedurende 4 tot 6 weken te doen groeien om zo een grotere leverrest te bekomen. Dit groei-effect bekomen we door de portale bloedvoorziening naar het stuk lever dat verwijderd zal worden, af te sluiten (= zogenaaamde ‘vena porta embolisatie’). Indien al deze opties niet mogelijk zijn, kan de chirurg ook besluiten dat de leverresectie om die reden niet uitgevoerd wordt.

Welke soorten leverresectie (hepatectomie) bestaan er?

  • Kleine, oppervlakkige leverresectie (‘atypische leverresectie’): bij dit type is de onderliggende anatomie van bloedvaten en galwegen minder belangrijk.
  • Grotere, diepere leverresectie: bij dit type snijden we volgens de anatomie van de segmenten van de lever:
    • Segmentectomie (resectie van één segment)
    • Rechterhepatectomie
    • Linkerhepatectomie
    • Linkerlobectomie
  • RFA (radiofrequentie-ablatie): voor dieper gelegen, kleine tumoren wordt soms gekozen om de levertumor niet te verwijderen, maar eerder te verbranden (leverablatie). Via een naald, dat in het gezwel wordt gebracht, wordt hitte opgewekt. Daardoor worden het gezwel en het omliggend weefsel vernietigd. Bij tumoren kleiner dan 3 cm doormeter zijn de resultaten qua tumorbehandeling nagenoeg evengoed als na resectie.

Combinaties van verschillende soorten resecties tijdens één ingreep worden ook frequent uitgevoerd. Bij wijze van voorbeeld kan een linkerlobectomie samen met een segmentectomie van segment 6, een atypische resectie in segment 8 en een RFA in segment 4 worden uitgevoerd voor levertumoren verspreid in verschillende leversegmenten. Ontdek meer over de leveranatomie.

Welk toegangsweg is gebruikelijk bij een leverresectie (hepatectomie)?

Een leverresectie wordt meestal via een grote dwarse bovenbuiksincisie uitgevoerd. Indien mogelijk zal de chirurg voorstellen om de leverresectie via een kijkoperatie of laparoscopie uit te voeren.

Welke verwikkelingen kunt u verwachten na leverresectie?

De meeste leverresecties verlopen gelukkig zonder enige verwikkeling. Het blijft echter meestal een zware ingreep, waardoor bijna steeds een verblijf op intensieve zorgen onmiddellijk na de ingreep voorzien wordt. Behalve de verwikkelingen die kunnen optreden na iedere heelkundige ingrepen, zijn er enkele verwikkelingen die eerder specifiek zijn voor leverresecties:

  • Het doornemen van leverweefsel houdt in dat talrijke bloedvaten en galwegen in het leverweefsel nauwkeurig moeten worden dichtgemaakt. Het kan voorkomen dat een bloedvaatje of een galweg toch blijft nasijpelen. Bij bloedvaten spreken we dan van een nabloeding of hematoom, bij de galwegen van een galfistel of bilioom. Beide treden zelden op en lossen meestal spontaan op. Soms is een interventie via endoscopische (=kijkonderzoek) of radiologische weg (punctie onder CT-scan) nodig. Uitzonderlijk kan een heringreep noodzakelijk zijn.
  • Kortademigheid door vochtopstapeling naast de long (= zogenaamde ‘pleuravochtuitstorting’) kan het gevolg zijn van de uitvoerige manipulatie van het middenrif. De chirurg moet bij een leverresectie vaak de lever van het middenrif losmaken. Deze klacht kan met medicatie of soms met een punctie onder lokale verdoving verholpen worden.
  • Bij een beperkte restlever na leverresectie, kan de leverfunctie tijdelijk gestoord zijn. De restlever moet namelijk nog aangroeien om de leverfunctie te herstellen. Hierdoor kan er tijdelijk geelzucht, stollingstoornissen of verminderd bewustzijn optreden. Na aangroei van de lever (dagen tot weken) zullen deze afwijkingen spontaan verdwijnen.
Laatst aangepast: 15 februari 2021
Auteur(s): Team hepatobiliaire chirurgie