Ablatie bij hartritmestoornis
Bij ablatie schroeit de cardioloog de oorsprong van hartritmestoornissen weg in het hart.
Binnenkort naar het UZA?
Heb je binnenkort een afspraak bij het UZA of kom je iemand bezoeken? Beantwoord enkele vragen en krijg handige tips voor je UZA-bezoek, van thuisvoorbereiding tot navigatie in het ziekenhuis.
Maak een afspraak
Cardiologie
Wat is een ablatie?
Bij een ablatie wordt het elektrisch circuit van hartritmestoornissen behandeld en onderbroken door gericht letsels aan te brengen in het hart door verhitting, bevriezen of door impulsenergie te gebruiken. Dit gebeurt langs de lies, onder lokale verdoving of onder volledige narcose met behulp van een ablatiekatheter. Dit is een plastic buisje Het uiteinde van deze katheter is opgebouwd uit een tip-electrode die de energie kan overdragen op het hart om zo een littekentje op de plaats van de ritmestoornis aan te brengen.
Behandeling / Verloop
- 1
Voor de ablatie
Een ablatie gebeurt meestal aansluitend op een elektrofysiologisch onderzoek (EFO). Tijdens dit onderzoek spoort de arts de oorzaak van de hartritmestoornis op. In samenspraak met de patiënt kan de dokter dan beslissen dat de oorzaak van de ritmestoornissen weggebrand moet worden (ablatie).
- 2
De ablatie
De ablatie gebeurt in het hoogtechnologisch hartkatheterisatielabo of kortweg kathlab.
Als de arts beslist om aansluitend op het elektrofysiologisch onderzoek een ablatie uit te voeren, brengt hij of zij een extra katheter in het hart (via de lies). Het uiteinde van dit slangetje wordt met microgolfenergie opgewarmd om een minuscuul littekentje te ‘branden’. Dit kan in principe geen kwaad voor jouw hart. Het branden kan je ervaren als pijn op de borst, in de rug of in de schouder. Indien de pijn te hevig is en er verschillende keren gebrand moet worden, kan je vragen om wat extra pijnstilling langs het infuus.
Als de ritmestoornis is weggebrand, wacht de cardioloog meestal 20 minuten om te zien of de ritmestoornis terugkomt. Als dit niet zo is, wordt de procedure gestopt en verwijdert de arts de buisjes uit de lies.
De slaagkans hangt af van jouw ritmestoornis en ligt in de meeste gevallen tussen 90 en 97%. Bij een aantal ritmestoornissen (kamertachycardie, voorkamerfibrillatie) ligt dit percentage lager.
De procedure duurt meestal 1 tot 2 uur, maar kan in totaal 4 uur of meer duren.
- 3
Na de ablatie
- Na het onderzoek keer je terug naar jouw kamer. De verpleegkundige zal bloeddruk en pols controleren en regelmatig nakijken of er geen bloeding ter hoogte van de lies optreedt.
- Je mag meteen weer eten en drinken.
- Indien nodig wordt jouw hartritme gevolgd op een monitor.
- Je moet nog minstens 6 uur (voor een aderpunctie) of tot de volgende dag (voor een slagaderpunctie) in jouw bed blijven liggen.
- Na minstens 6 uur (meestal de volgende dag) controleert een arts de prikplaats in de lies. Hij/zij geeft dan de toestemming om al dan niet uit bed te komen.
- Als er een bloeding ter hoogte van de lies plaatshad, beslist de arts ook of er een echografie van de lies dient te gebeuren. Dan houd je best bed tot het resultaat van dit onderzoek gekend is.
- Bij jouw ontslag zal de arts ook eventuele verzekeringspapieren of andere attesten invullen. Je krijgt ook uitleg over eventuele aanpassingen aan jouw medicatie. Als je jouw ontslagbrief hebt gekregen, mag je het ziekenhuis verlaten.
Aandachtspunten
- Je mag douchen, maar je mag geen ligbad nemen of zwemmen.
- Je mag geen zware lasten tillen.
- Je mag niet fietsen.
- Je mag niet hard persen op het toilet.
- Je laat gedurende 5 dagen het verband op de lies zitten.
Wanneer je merkt dat ter hoogte van de prikplaats veranderingen optreden zoals roodheid, jeuk, warmte of een pijnlijke zwelling, neem je best contact op met jouw huisarts.
De eerste weken na de ablatie kan je nog enkele overslagen voelen, maar geen langdurige periodes van hartkloppingen meer. Als de ritmestoorniss na de ablatie terugkomt is het eventueel mogelijk dat de ablatieprocedure herhaald moet worden.
- 4
Mogelijke complicaties
Allereerst is het belangrijk te vermelden dat het percentage complicaties eerder laag ligt, tot 5% bij ablatie. Het is echter belangrijk op voorhand te weten wat er eventueel mis kan lopen, zodat je daarop voorbereid bent.
- Blauwe plek: De meest voorkomende complicatie is een blauwe plek (hematoom) in de lies. Meestal komt dit vanzelf in orde en heb je hiervan later ook geen last meer.
- Slagaderpunctie: Bij een slagaderpunctie kan het gebeuren dat de wand van de slagader inscheurt en dat er een extra holte ontstaat. Dit kan meestal opgelost worden door plaatselijk een bloedstollend medicament in te spuiten.
- Fistel: Zeer zeldzaam ontstaat er een verbinding tussen de ader en de slagader (een fistel). Meestal gebeurt hier niets aan, maar soms is een operatie noodzakelijk om de fistel te herstellen.
- Tamponade: Soms wordt het hart lekgeprikt of lekgebrand. Door de bloeduitstorting die daardoor ontstaat, kan het hart niet goed meer ontspannen. Daardoor daalt de bloeddruk. Dit kan meestal opgelost worden met het aanprikken van het hartzakje, waarbij het bloed weggezogen wordt. In zeldzame gevallen moet het bloed chirurgisch verwijderd worden.
- Beschadiging: Doordat sommige ritmestoornissen zich dicht bij het geleidingssysteem voordoen, kan het voorkomen dat dit geraakt wordt. Dit komt in ongeveer 1% van de gevallen voor. Deze patiënten kunnen geholpen worden met de implantatie van een pacemaker. Soms loopt er een kransslagader of een zenuw onder de plaats waar we branden. Dit is niet altijd te voorzien. Het is mogelijk dat er schade aan de onderliggende structuur optreedt. Uiterst zelden treedt er een beschadiging van één van de hartkleppen op.
- Bloedklonter: Soms vormt zich een klontertje op de ablatiekatheter. Als dit naar de hersenen afschiet, treedt er een beroerte op. Het risico hierop is groter als er aan de linkerzijde van het hart gebrand moet worden.
- Vernauwing longaders: Bij ablatie van voorkamerfibrillatie kan er een vernauwing van de longaders ontstaan.
Klinische studies
Elk jaar nemen er in het UZA heel wat patiënten deel aan klinische studies. Dit gebeurt op vrijwillige basis. Indien er op de dienst waar je bent opgenomen een specifiek onderzoek loopt, zal je eventueel gevraagd worden om hieraan deel te nemen. Je hebt de volledige vrijheid om te beslissen of je hier al dan niet op in wenst te gaan. Indien je deelneemt of in de toekomst deelneemt aan klinische studies, kan je met je vragen terecht bij je behandelend arts.