Interne defibrillator

Een defibrillator voorkomt een abnormale vertraging van het hartritme en behandelt levensbedreigende hartritmestoornissen.

Synoniemen

Implanteerbare cardioverter defibrillator,
ICD
Praktisch

Maak een afspraak

Cardiologie

Niet beschikbaar
Route 144
Wat is een interne defibrillator?

Wat is een interne defibrillator?

Een defibrillator is een apparaat dat de hartslag in het oog houdt. Het werkt met een ingebouwde batterij en wordt onder de huid ingeplant ter hoogte van de schouderstreek, meestal links. Het meet het ritme van het hart via één, twee of drie draden (elektroden). Hiermee zal het toestel continu nakijken of er geen gevaarlijke hartritmestoornissen aanwezig zijn.

Zo lang het hartritme normaal is, blijft de defibrillator inactief. Zodra gevaarlijke ritmestoornissen zich voordoen, zal het toestel deze detecteren en behandelen.

Wanneer het toestel daartoe uitgerust is, bestaat de behandeling in eerste instantie uit het afgeven van snelle impulsen (antitachycardie pacing of kortweg ATP). Dit is een pijnloze behandeling die vaak voldoende is om het ritme te herstellen. Wanneer het toestel echter na enkele malen ATP niet in staat is de ritmestoornis te onderbreken, zal het een of meer elektrische schokken afgeven om het ritme te corrigeren.

Een elektrische schok kan onprettig aanvoelen. Meestal wordt het omschreven als een flinke slag op de borst. De gewaarwording is uiteraard individueel verschillend, sommigen voelen het zelfs niet.

Het toestel kan ook waarnemen of het hartritme te traag wordt. Dan stuurt het een elektrische prikkel naar de hartspier om hem te doen samentrekken.

Voor wie?

Als de elektrische werking van het hart verstoord is, kunnen er zich hevige hartritmestoornissen voordoen in de hartkamers. Om dit te voorkomen wordt een defibrillator ingeplant die in werking treedt van zodra gevaarlijke hartritmestoornissen optreden. De defibrillator herstelt het normale hartritme door één of meerdere elektrische schokken af te geven. Ook wanneer de hartslag te traag wordt, functioneert de defibrillator als een pacemaker en wordt het hartritme op peil gehouden.

Behandeling / Verloop

Behandeling / Verloop

  1. 1

    Meestal word je een tijdje van tevoren opgenomen in het ziekenhuis. Er vinden enkele vooronderzoeken plaats, zoals:

    Tenzij anders gemeld, mag je de dag van de implantatie niets eten. Een kleine hoeveelheid water drinken om jouw medicatie in te nemen mag wel.

    Misschien zal je gevraagd worden om bepaalde medicatie, zoals bloedverdunners, vooraf te stoppen.

  2. 2

    Er zijn 2 types defibrillatoren.Jouw arts zal met je bespreken welk systeem voor jou geschikt is.

    • Transveneuze defibrillatoren

      De draden worden langs de bloedvaten tot in het hart geplaatst. De implantatie gebeurt doorgaans onder lokale verdoving. Hoe lang de ingreep duurt, hangt af van het vinden van een goede stimulatieplaats in het hart, opdat jouw defibrillator correct kan werken.
    • Onderhuids/subcutane defibrillatoren

      Er wordt slechts één draad geplaatst onder de huid. Voorafgaand aan de procedure stelt de arts vast of de elektrische signalen van jouw hart de implantatie van een subcutaan systeem toelaten. De implantatie gebeurt doorgaans onder algemene narcose.
  3. 3
    • Wanneer je aankomt in de zaal installeert de verpleegkundige jou op de operatietafel. De arts en verpleegkundigen dragen mondmaskers en haarkapjes om je te beschermen tegen mogelijke infecties. 
    • Eerst wordt er een elektrocardiogram (hartfilm) aangesloten om jouw hartritme te volgen tijdens de ingreep. Er worden ook een aantal klevers aangebracht die noodzakelijk zijn voor de ingreep. 
    • Daarna wordt de schouderstreek ontsmet en worden de steriele doeken op jou gelegd die op het gelaat na alles zullen bedekken. 
    • Transveneuze ICD: Je krijgt een prikje met plaatselijke verdoving. Wanneer de huid goed verdoofd is, wordt er een kleine snede van een vijftal cm gemaakt, meestal onder jouw sleutelbeen tussen schouder en borstspier.  Via een bloedvat worden de defibrillatordraden opgeschoven tot in de rechter kamer en/of rechter voorkamer van jouw hart, waar ze worden vastgemaakt. Soms wordt ook een derde draad geplaatst bij de linker kamer, afhankelijk van jouw hartziekte.  Vervolgens worden de draden vastgehecht aan de schouderzijde. 
    • Subcutane ICD: Je wordt onder algemene narcose gebracht. Wanneer je onder narcose bent, wordt er een snede van een vijftal cm gemaakt ter hoogte van je linkerflank enkele cm onder de oksel. Via enkele kleine insneden wordt de draad onderhuids over de ribben en langs het borstbeen aangebracht.
    • Daarna wordt de defibrillator aangesloten op de draad/draden en wordt het toestel onder de huid in de pocket geplaatst. 
    • De elektrische functies van het toestel worden nagekeken. 
    • Als alles goed werkt, sluit de arts jouw huid met hechtingen. 
    • Tot slot wordt het toestel via een computer geprogrammeerd en ingesteld volgens jouw specifieke situatie.
    • In sommige gevallen wordt het toestel ook bijkomend getest. Hiervoor wordt tijdens een korte narcose een ritmestoornis opgewekt door de arts die dan automatisch door de defibrillator gestopt wordt.
  4. 4
    • De arts brengt een drukverband aan dat 5 dagen ter plaatse moet blijven.
    • Jouw arm wordt in een draagdoek geplaatst die je de eerste 2 dagen niet mag uitdoen, je mag jouw arm (kant van defibrillator) niet bewegen.
    • De dag van de implantatie moet je absoluut in bed blijven. Je blijft ook onder continue monitoring op je kamer. Je mag opnieuw eten en drinken.
    • De dag na de ingreep wordt een röntgenfoto van de borststreek en een hartfilm gemaakt.
    • De defibrillator wordt ook opnieuw gecontroleerd op normale werking.
    • De arts beslist wanneer je bloedverdunning die eerder gestopt werd weer mag innemen.
    • Als alles goed is, kan je de dag na de implantatie het ziekenhuis verlaten.
    • Eens terug thuis, laat je het verband ter plaatse. De eerste 2 dagen mag je jouw arm (kant van de defibrillator) niet bewegen.
    • Daarna mag je jouw arm bewegen maar niet hoger heffen dan schouderhoogte gedurende 2 maanden zodat de draden in je hart zich goed kunnen vastzetten. 
    • De eerste week dien je de wonde droog te houden. 
    • De wondhechtingen mogen na 10 dagen door jouw huisarts of verpleegkundige verwijderd worden. 
    • Er mag nooit in de pocket geprikt worden.
  5. 5

    Om je beter te begeleiden na de implantatie van een defibrillator wordt een aangepast revalidatieprogramma opgestart indien je hier nood aan hebt. Een gespecialiseerd revalidatieteam leer je omgaan met jouw toestel om opnieuw vertrouwen op te bouwen tijdens fysieke inspanning. 

    De diagnose van een hartaandoening en de plaatsing van een defibrillator kunnen belangrijke gevolgen hebben voor jouw levensstijl en professionele activiteiten. Deze toestand roept vaak heel wat vragen op en kan emotioneel belastend zijn. Indien je dit wenst kan je steeds een beroep doen op de psycholoog van het revalidatieteam. 

    Indien je nood hebt aan contact met lotgenoten kan je terecht bij de patiëntenvereniging Belgische ICD Patiënten/Patients ICD Belges op www.BIPIP.be.

  6. 6
    Controleafspraken

    De eerste controle van het toestel wordt gepland 4 tot 6 weken na de implantatie en daarna 2 keer per jaar.

    Bij elke controle worden verschillende testen uitgevoerd:

    • controle van de draden
    • controle van de defibrillatorwerking
    • controle van de batterijstatus
    • bevraging naar eventuele hartritmestoornissen in de periode voor de controle

    Wanneer alles in orde is, krijgt je een nieuwe afspraak mee voor de volgende controle.

    Deze controles zijn een wettelijke vereiste om jouw rijgeschiktheid niet te verliezen.

    Implantatiekaart

    Na de implantatie krijg je een kaart waarop vermeld staat dat er bij jou een defibrillator geplaatst werd. Welke gegevens vind je hierop terug?

    • het merk
    • het model
    • het type
    • de serienummers van het toestel en de draden
    • de implantatiedatum
    • de arts die het toestel heeft geplaatst
    • de contactgegevens van het implantatieziekenhuis 

    Hou deze kaart steeds goed bij en bewaar hem best bij jouw identiteitsbewijs. Bij opname in het ziekenhuis, ook in het buitenland, toon je de kaart aan jouw behandelend arts. Ook wanneer je aan de veiligheidscontroles op de luchthaven komt, toon je de kaart aan de veiligheidsdiensten. Je kan onze contactgegevens terugvinden voor het geval zich een probleem voordoet.

    Vervanging

    Na enkele jaren (meestal 6 tot 10 jaar) is de batterij aan vervanging toe. De defibrillator geeft dit aan door bij uitlezing een ERI- of RRT-bericht te tonen.

    Wanneer ERI of RRT bereikt is, funcioneert het toestel nog 3 maanden normaal. Aan vervanging toe wil dus niet zeggen dat de batterij leeg is, wel dat de defibrillator binnen de 3 maanden vervangen moet worden. Dit is een kleine ingreep waarbij de arts de huid van de pocket terug openmaakt en de defibrillator vervangt door een nieuw toestel. Als de draden normaal werken, blijven ze ter plaatse in je hart. Als de draden niet meer goed werken, worden ze ook vervangen.

  7. 7

    Het risico op complicaties na deze ingreep bedraagt minder dan 1%.
    Mogelijke complicaties zijn:

    • Bloeduitstorting: tijdens de implantatie kan er een bloedvat geraakt worden, waardoor een bloeduitstorting ontstaat. Deze verdwijnt meestal na een paar dagen. Soms moet de bloeduitstorting met een kleine ingreep verwijderd worden. Er mag in elk geval nooit in de pocket geprikt worden.
    • Wondinfectie: een infectie wordt meestal behandeld met antibiotica. Bij een ernstige infectie moeten de defibrillator en elektroden verwijderd worden en elders in het lichaam ingeplant worden. 
    • Klaplong: als het longvlies bij toeval doorprikt wordt tijdens de ingreep ontstaat een klaplong omdat het vacuüm verdwijnt. Dit kan echter goed behandeld worden.
    • Tamponade: deze uiterst zeldzame complicatie ontstaat wanneer de wand van het hart doorprikt wordt bij het inbrengen van de elektrode en er bloed in het hartzakje terecht komt. Dit wordt meestal verholpen met een punctie (prik).
    • Pacemakersyndroom: dit is een stoornis van de prikkelgeleiding die kan verholpen worden door de defibrillator anders te programmeren.
    • Verplaatsen van de defibrillatordraad: om verschillende redenen kan het gebeuren dat één van de draden in het hart verplaatst. Een nieuwe ingreep is nodig om deze terug op zijn plaats te leggen.
    • Onterechte schok: in zeldzame gevallen kunnen de algoritmen van de defibrillator een foute interpretatie maken van een hartritme waardoor er onterecht een schok wordt afgegeven op het moment dat het hartritme nog normaal is
interne defibrillator

'Anderhalf jaar later trad mijn toestel voor het eerst in werking. Zonder ICD was ik toen overleden. Op mijn 36ste, om vijf uur 's ochtends, op weg naar het werk. Binnen een half jaar tijd deed het zich nog twee keer voor.'

Axel (44)

Leven met een defibrillator

  • Een defibrillator wordt enkel geplaatst indien er een dwingende medische reden bestaat. Je dient zich na de implantatie dan ook zo goed als mogelijk aan te passen aan deze nieuwe situatie. Na de implantatie kunnen er lichamelijke en psychische ongemakken blijven bestaan. Vaak zijn deze ongemakken tijdelijk en kan een aangepaste begeleiding je helpen om ze te verhelpen of om er beter mee te leren omgaan. 

    Dit gaat vaak over het voelen zitten van het toestel, een gewijzigde gewaarwording van het hartbonzen, tot onzekerheid over de werking van het toestel en batterij. Vaak zijn er ook heel wat vragen en onzekerheden over wat mag en niet mag bij het sporten. 

    Omgaan met een defibrillator is zeker in de beginfase een nieuw leerproces. De medewerkers van de dienst elektrofysiologie en het revalidatie team staan steeds klaar om je bij te staan en om eventuele vragen te beantwoorden

    • De eerste 48 uur na de implantatie mag je de arm aan de kant van de implantatie niet bewegen. 

    • De eerste 2 maanden na de implantatie mag je geen extreme bewegingen met de arm aan de kant van de defibrillator doen. Alle bewegingen hoger dan schouderhoogte zijn strikt te vermijden in deze periode. 

    • Wanneer de defibrillator preventief geplaatst wordt mag je de eerste maand niet zelf met een auto rijden. Wanneer de defibrillator geplaatst wordt naar aanleiding van reeds bestaande levensbedreigende ritmestoornissen mag je de eerste 3 maanden niet zelf met een auto rijden. Nadien mag je voor privaat vervoer, als jouw arts het toestaat, opnieuw autorijden (geen bus of vrachtwagen).

    • Voor rijbewijzen groep 2 (het besturen van een voertuig voor professioneel, bezoldigd of in werkverband opgelegd vervoer van goederen en/of personen) is er definitief een permanent rijverbod. Belangrijk is dat je niet buigt over de motor wanneer deze draait. Zet steeds eerst de motor af als je zelf herstellingen uitvoert. 

    • 1 tot 2 maanden na de implantatie komt je op controle bij jouw arts. De arts beslist wanneer je terug kunt sporten en welke sporten je mag beoefenen. Sporten gebeurt voortaan best met een hartslagmeter. De arts zal je meedelen welke de maximale polsfrequentie is die je niet mag overschrijden om onterechte behandeling van de defibrillator te vermijden. Een defibrillator vormt ook geen belemmering voor seksuele activiteiten.

    • Bij opname in een ziekenhuis of bij een raadpleging bij een arts of tandarts meld je steeds dat je een defibrillator hebt.

    • Met een defibrillator is beeldvormend onderzoek met MRI of NMR (die zware elektromagnetische velden gebruikt) niet toegelaten tenzij het toestel en de draden hiertoe speciaal ontworpen zijn. De toelating tot MRI/NMR wordt steeds door een bevoegd arts gegeven. Er wordt dan ook een tijdelijke wijziging aangebracht in de programmatie van het toestel.

    • Gewone CT- of CAT-scans, röntgen- of echografische onderzoeken kunnen wel zonder problemen. De plaatsen die je als defibrillatorpatiënt best kunt vermijden, worden in de meeste ziekenhuizen duidelijk aangegeven. 

    • Telefoneren met een GSM of draagbaar toestel is geen probleem. Best houd je het toestel minstens 10 cm verwijderd van jouw defibrillator. 

    • Op luchthavens loop je best niet door beveiligingspoorten of metaaldetectoren. Toon aan het personeel jouw implantatiekaart zodat je deze stap niet hoeft te doen. 

    • Huishoudelijke apparatuur vormt geen bedreiging voor jouw defibrillator. Inductiekookplaten zijn doorgaans geen probleem als je een veilige afstand van ten minste 50 cm tussen de plaat en het toestel behoudt. Vermijd contact met apparaten die een sterk (elektro)magnetisch veld teweeg brengen. 

CMU cardiologie telemonitoring

Help, ik heb een schok gevoeld

    • Blijf eerst en vooral rustig. Er is geen enkele reden tot paniek. Het toestel heeft wellicht gewerkt. 
    • Breng jezelf in een veilige omgeving; zet jou voertuig aan de kant, zet je neer en zorg indien mogelijk dat er iemand bij jou kan blijven. Neem contact met ons op om te vertellen wat er gebeurd is. Wanneer het gaat om een eenmalige schok zal de deskundige met jou verder afspreken wat je moet doen.
    • Wanneer er meer dan één schok geweest is, begeef je jou best naar de spoedafdeling. 
    • In elk geval mag je geen voertuigen besturen. 
    •  Blijf rustig en tracht dat ook over te brengen aan jouw naaste die net een of meer shocks voelde. Er is geen enkele reden tot paniek. 
    • Tracht een veilige omgeving op te zoeken en blijf bij de patiënt. Neem contact met ons op om te vertellen wat er gebeurd is. Wanneer het gaat om een eenmalige schok zal de deskundige met jou verder afspreken wat je moet doen. Wanneer er meer dan één schok geweest is, begeef je jou best naar de spoedafdeling. Wanneer jouw naaste buiten bewustzijn is en niet snel bijkomt, bel je de hulpdiensten en start je met hartmassage. 
  • De deskundige kijkt na of het toestel een schok heeft afgegeven en wat de aanleiding daartoe was. Zo nodig zullen de instellingen van het toestel aan jouw specifieke toestand aangepast worden. Het is ook mogelijk dat de schok erop wijst dat er bijkomend onderzoek en behandeling noodzakelijk is waardoor je enkele dagen opgenomen wordt op de afdeling cardiologie. 

Betrokken diensten

  • De dienst cardiologie behandelt aandoeningen van hart- en bloedvaten (cardiovasculaire aandoeningen of hart- en vaatziekten).